top of page

Het vierkant

  • Pim Molenaar
  • 24 dec 2024
  • 5 minuten om te lezen


Je zou een trein voor je moeten zien. Je ziet hem niet. Wel voel je hem diep van binnen, van heel dichtbij, aan je voorbijrazen. Met hoge snelheid langs een te klein station. Dan huil je altijd. Dat zou je blijven doen. Waarom, dat weet je niet. 




De grote klauw die daarnet je strakke kinderhand nog vasthield, heeft je even losgelaten. Vaak geeft hij je slechts een pink, die je neemt als een hele hand. Vandaag is het anders. Mensen druisen om je heen. Zijn gehele hand klemt plots om die van jou. Je voelt je omsloten en warm. Nooit zou je ze ergens anders zien, handen zo groot. Met hier en daar wat haar, die brede nagels, die gouden trouwring waar makkelijk twee van jouw kindervingers in passen. Je zou die grote handen overigens ook nooit meer ergens anders voelen. Met de jaren zou je grip op de handen verliezen, maar nog meer, op de man die ze droeg. 


Hoe teken je melk? In je hoofd, een wit vel. Daarnaast, een potlood. Melk. Dat valt zo direct niet te tekenen, denk je. Je zou kunnen denken aan een glazen fles. Je zou het zo voor je moeten zien. Blinkend helder in de zon.


Samen met de man met de grote handen heb je het over blauw en groen. Jullie zien waslijnen met wasgoed onder een Vermeers aandoende lucht, ingeklemd tussen oude spieramen. Het verbaast je dat hier stoelen staan waar je niet op mag zitten. Dat mensen allemaal dezelfde foto’s maken, van dezelfde paar dingen. Je ziet lijnen, kleuren en vormen. De mensen om je heen beangstigen je, al is het meer de opgelegde drukte dan de mensen zelf. Daarnaast raak je langzaamaan verzadigd door de objecten om je heen. Je besluit deze gevoelens voor jezelf te houden. Net zoals je dat altijd doet. Net zoals je dat deed toen je je vanmorgen niet goed voelde, toen je geen zin meer had om mee te gaan. Maar voor jezelf opkomen is het aangaan van confrontatie en dat is juist net wat je koste wat kost wil vermijden. Je maakt jezelf wijs dat je blij moet zijn om meegevraagd te worden. Dat er aan je gedacht wordt. Dat je ook niet al te veel een last moet zijn. Die gedachten voelen als een scheutje zon in het koude water, al komt dat vooral omdat je de andere weg niet in hoeft te slaan. 


Hier zou je de melk vervolgens in moeten gieten. Als kleur in vorm, om het gestalte te geven. Toch doe je dat niet. Je komt niet aan de melk toe. Het lukt je niet.


Gisteren nog zat je de hele dag in je kleine kamer verstopt. De kamer beneden en de kamer die jij je eigen noemt zijn voor jou als nacht en dag. Dat ligt niet zozeer aan de kamers, aan de ruimte tussen de vier muren. Het komt door de mensen die zich daar huizen en bovenal door de manier hoe je je daar voelt. Beneden heerst de zwaarte van een toeziend oog dat loert, beoordeelt en veroordeelt. Daar heb je het zwartinktige gevoel dat buiten de lijntjes kleuren iets is dat je zou willen afleren. Toch kriebelt het gevoel dat je dat juist wél wil. Dingen maken, waar mensen allemaal dezelfde foto’s van gaan maken. In je kamertje probeer jij degene te zijn die de dienst uitmaakt, tot de man met de grote handen het vacuüm doorprikt. Het is een lijn die je steeds verder zal laten vieren. Eerst het binnentreden van je kamer, binnenkort het gekraak van de trap, daarna het openen van de woonkamerdeur, dan het slaan van de tuindeur. Dat is de lichtkogel die je seint om de teksten, boeken en tekeningen te verdoezelen. Je voelt je niets waard, wat je maakt nog minder. Het is te rechtlijnig, te eensoortig, te gekleurd. Daar probeer je uit te breken. Dat gaat lastig als je in je eigen licht blijft staan. Op school loop je in het gareel, je leeft je opgelegde eenzaamheid. In de schaduwwereld van je kamer ben je ten volste jezelf, voor zover dat opgaat. Daarbuiten ben je dood. Wie van buiten je kamertje het gelig oplichtende vierkant boven je deur uit ziet gaan, ziet daarmee elke avond nog zoveel meer doven. 


Hoe teken je snelheid? Je zou een trein voor je moeten zien. Je ziet hem niet. Wel voel je hem diep van binnen, van heel dichtbij, aan je voorbijrazen. Met hoge snelheid langs een te klein station. Dan huil je altijd. Dat zou je blijven doen. Waarom, dat weet je niet. 


Het masker wordt jouw gezicht en je gezicht masker. Je sluipt door het leven: alles dat net een beetje te zichtbaar, hoorbaar of voelbaar is, wordt opgemerkt. Je beukt je belevingswereld naar binnen en leert jezelf monddood maken, onzichtbaar te zijn, in stilte te leven. Een leven tussen de regels. Dat is een eigenschap waar je veel trots uit haalt, net als de kunst om niet langer zoveel te huilen als je vroeger deed. En dan zit je daar maar, avond na avond, kijkend naar je favoriete programma dat de man met de grote handen elke avond op heeft staan, jezelf afvragend wanneer je kan doen wat je zelf wil. Je besluit dat je daarvoor een eigen huis nodig hebt, ook al heb je daar helemaal de leeftijd niet voor. Je ontdoet je van de onzichtbare grip van de man op de bank en rent naar boven. 


Hoe teken je muziek? Jammer voor het hout dat een viool blijkt te zijn, want het is aan jou niet besteed. Je kan de snaren laten aanstrijken, dat is het ook wel. Je voelt ze trillen, maar de strijkstrok ben je kwijt.


De man met de grote handen wil naar de benedenverdieping. Terwijl hij voor je uitloopt en jij hem in kleine snelle passen achtervolgt, ontrafelt een steile trap als een vallend kluwen garen voor je uit. Je zou best een hand kunnen gebruiken. De man die hem aan kan reiken heeft daar nu alleen geen oog meer voor. Jullie komen samen maar afzonderlijk aan bij de benedenverdieping. Daar wordt je hand toch maar weer beetgepakt. Je voelt dat je licht wordt meegetrokken. Daar schrik je van. Niet heel erg, niet heel lang, net genoeg om je adem lichtjes te laten stokken. Het geduld lijkt op te zijn. Als een hond aan een lijn volg je. Maar dan: je weigert. Voor even maar. Voordat de man de kans krijgt om te reageren op je daad van verzet, vraag je je al af wat je in godsnaam bezielt. De hand laat je los. Verschrikt volg je de lijnen van de palm van de hand, via het lichaam naar boven, naar het hoofd. 


Een schuddend hoofd. Waarom lukt het je toch niet? Een tirade, schreeuwend als de trein die je niet kan zien maar waar je altijd zo bang voor bent. De fles spat uiteen op de straattegels, de op knappen staande snaar breekt. Wat op zulke momenten overblijft, zijn kleur en lijn: angst in de puurste vorm. In de jaren die komen zal je je kleding ontgroeien. Als een hond die zich tevergeefs in zijn puppymand krult, als een trui die niet langer alles van je huid beslaat, maar, na al die tijd, nog altijd een gedeelte. 


En achter het hoofd, in de verste bovenhoek van de zaal, zie je een zwart vierkant, met wit omhuld. De man met de grote handen kijkt op, blijft staan. Hij is zichtbaar onder de indruk van wat hij ziet. Hij lijkt voor even te vergeten wat je net hebt gedaan en dat lucht je op. Hier is hij voor gekomen. Dat verbaast je. Je kent de man met de grote handen namelijk niet als een man die ergens door geraakt wordt. In ieder geval, door jou niet. Het zwarte vierkant spreekt jou niet aan: je bent immers niet anders gewend. Het is jouw wereld: kleur en lijn, gestript van enige fantasie, aankleding en inbeelding. Een zwart vierkant als het speelveld, de witte omheining als het gebied waar je niet mocht komen. ‘Kijk,’ zegt de man met de grote handen, ‘dat zou jij toch ook kunnen?’ En nu, jaren later, zal het zich voor je ontvouwen, dat dat zo was.

 
 

© 2025 door Pim Molenaar

 

beeld: nationaal archief

bottom of page